Toen ik naar Nederland terugverhuisde in 2001 kreeg ik de cultuurschok van mijn leven. Wat was er gebeurd met het land dat ik in 1974 formeel achter mij had gelaten en waar ik weer naar terugkeerde na 27 jaar “om mijn kinderen óók de cultuur van papa mee te geven”? Dit was niet de cultuur waarnaar ik terug was gekeerd en het was helemaal niet de cultuur die ik over wilde dragen aan mijn kinderen.
Ik was mij in een klap bewust geworden dat maatschappijen niet altijd hetzelfde blijven, dat zij veranderen, soms ten goede, soms helemaal de verkeerde kant op. Dat laatste was voor mijn gevoel met Nederland gebeurd. Maar wat was er dan zo anders tussen het Nederland van de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw en dat van nu? De essentie in het antwoord ligt in de vraag “hoe gaan wij om met menselijk welzijn?”.
In de naoorlogse jaren bouwden wij samen aan een nieuwe maatschappij. Maatschappelijk welzijn werd een van de belangrijke voorwaarden voor het voorkomen van oorlogen zoals de eerste en tweede wereldoorlog. De koude oorlog die erop volgde tussen grootmachten Amerika en Rusland kwam nooit tot een werkelijk handgemeen, ook al heeft het regelmatig op het randje gestaan, omdat de angst van de huidige vernietigingskracht sinds de tweede wereldoorlog er nog stevig in zat.
Ondertussen ontwikkelde Europa een beleid dat gericht was op welzijn. Want mensen in een welzijn situatie gaan niet snel een oorlog met elkaar aan. Daar is dan de basis niet voor uit de angst om welzijn te verliezen. Welzijn betekent dan dat de hele bevolking basiszekerheden geniet waardoor misstanden geen voedingsbodem worden voor sociale onrust en negatieve machtontwikkeling. Maar voor welzijn moet wel hard worden gewerkt. In die jaren 60 en 70 was samenwerking en opbouw een gemeen goed dat vanuit de naoorlogse energie nog algemeen voelbaar was. Toch was de wederopbouw van het land grotendeels klaar en de eerste belangrijke dippen in de maatschappelijke structuur werden voelbaar. Er werden maatregelen getroffen in de vorm van arbeidsduurverkorting e.d. om vooral de spreiding van de overgebleven arbeid te reguleren. Zekerheden waren ondergebracht in voorzieningen die kostbaar waren maar die moesten wel opgebracht worden door een werkende bevolking. Nederland groeide langzaam naar een risicomijdend landje dat vooral haar structuur moest beheersen door een evenwicht te houden tussen arbeid en zekerheden. Er moesten nieuwe wegen gevonden worden om voldoende economisch draagvlak te creeren voor het behoud van die stabiliteit. In Amerika liep men al enige jaren voorop met marketing en een consumptiegedreven maatschappij. In de jaren 70 omarmden de Europese landen stapje voor stapje ook dit maatschappijbeeld van belastbaar eigenbelang. Overvloed van goederenconsumptie werd ook als welzijn gezien en een mooie kans om een economie te creeren die daarop gebaseerd was.
De transformatie werd in gang gezet van een maatschappij die inhoudelijk gericht was op bouwen aan welzijn naar een maatschappij die functioneert rond het consumeren van welzijn. Toen ik dus bijna 30 jaar later terugkeerde naar Nederland was welzijn geen verantwoordelijkheid meer maar een kostenpost. Dat heeft ingrijpende gevolgen gehad voor de landscultuur en structuur. De algemeen maatschappelijke beleving van welzijn was veranderd van een innerlijke zekerheid naar uiterlijk vertoon. In plaats van er zelf hard voor te werken via inzet werd welzijn gezien als recht waarbij het begrip van innerlijke waarden was verworden tot externe waarden.
Toen ik dus in Nederland kwam was die nieuwe materialistische beleving in de cultuur als een koude douche omdat juist die warme opbouwcultuur van Nederland nog in mijn geheugen gegrift stond. De bijkomende problematiek van een cultuur waarin welzijn als consumptief fenomeen wordt gezien is dat de zekerheden opgebouwd worden uit belastingen op consumptie en via verzekeringen terwijl de bevolking alle mogelijke verantwoordelijkheden uitbesteed aan de buitenwereld. De kwaliteit van welzijn is niet meer wat men er zelf maar wat de omgeving ervan maakt. Welzijn is ondergeschikt gemaakt aan institutionele belangen die allen vanuit geld aangestuurd worden. Gezondheidzorg, ouderenzorg, kinderopvang, buitenschoolse activiteiten, politie, kinderbescherming, thuiszorg, enz, zijn allemaal kostenposten.
De overheid dient haar zorgtaak dan vanuit geldgedreven maatsregelen en ontwikkelt een structuur waarin geld en niet de mens de hoofdrol speelt. Zolang de mens maar blijft consumeren zou alles goed moeten gaan want dan spekt de koopkracht de kostbare schatkist. Dat zo’n consumerende mens uiteindelijk kraagzuchtig, gemakzuchtig, hebzuchtig en wat al meer “zuchtig” wordt merkt dan vooral iemand die uit het buitenland terug verhuisd en ermee wordt geconfronteerd. Daarbij kwam dat ik ook in Spanje in een opbouwland had gewoond nadat de dictator Franco in 1975 was overleden. Ik had dus alleen warmte van verantwoordelijkheid meegemaakt en niet de koude van het consumerende eigenbelang.
Mijn Braziliaanse echtgenote kreeg in de verhuiswagen, onderweg naar Nederland, in Parijs een paniekaanval en wilde het liefste rechtsomkeer maken, terug naar Spanje. Dat was onmogelijk omdat we in Spanje onze zaken hadden afgesloten en op weg waren naar een nieuwe toekomst. De koudheid van Nederland was haar spiritueel al tegemoet gereisd maar die gevoeligheid had ik toen nog niet ontwikkeld. In Nederland kregen wij zoveel problemen te verwerken dat uiteindelijk het huwelijk op de klippen liep en ik moest onderduiken met mijn kinderen wegens de aggressie van mijn wederhelft. Haar aggressie was niets vergeleken met de aggressie van de maatschappelijke structuur die geen verantwoordelijkheid wilde nemen om mij te helpen maar vooral van mij verlangde dat ik in het geldsysteem bleef meedraaien. Veiligheid van mijn kinderen was ook een uitbesteedbare kostenpost geworden en ikzelf een instrument om geld te verdienen om vooral veel welzijn te consumeren, zoals het uitbesteden van mijn kinderen. Dat zag ik echter niet als welzijn. De angst voor aggressie en ontvoeringsgevaar kon ik alleen beheersbaar maken door zelf welzijn te creeren.
Welzijn is geen consequentie van geldinvesteringen maar een van eigen verantwoordelijkheid. Dat bewustzijn ontstond bij mij heel direct door een persoonlijke lijdensweg. Mijn natuurlijke omgeving wist niet meer met die verantwoordelijkheid om te gaan en ook niet met het faciliteren ervan in mijn vrijheid om eraan te kunnen voldoen. Ik moest in verzet komen tegen een cultuur die het welzijn van mijn kinderen op een andere manier invulde dan ik, namelijk vanuit het koude van uitbesteding in plaats van de warmte van het gezin. Zo ook de zorg voor de ouderen, minderheden, enz. Het liefst was ik weg gegaan totdat ik inzag dat de rest van de wereld ook dezelfde trekjes begon te vertonen. Weggaan was geen optie, mij inzetten voor een nieuwe cultuur van menselijkheid bleef over. Dat kon ik mijn kinderen beloven.
Voor mij werd duidelijk dat welzijn geen kostenpost mag zijn maar een intrinsieke motivatie om er rechtstreeks verantwoordelijkheid voor te nemen. Onze maatschappij heeft geld geplaatst tussen de mens en haar belangen en daar machtposities aan gerelateerd die alleen het geld dienen maar de afstand vergroten tot de werkelijkheid van menselijke waarden. De mens die zich omringt voelt met het klatergoud van de materiele belangen ziet het probleem niet zo snel behalve dat de kosten schrikbarende proporties aannemen, waar men dan plichtsgetrouw over zal klagen. De maatregelen die de geldgedreven overheid nu denkt te moeten nemen om de geldelijke belangen te incasseren zijn enorm. Maar wat nog veel gevaarlijker is zijn de maatregelen die men denkt te moeten nemen om hen te controleren die aanspraak hebben gemaakt op de zekerheden die ooit gelijkheid moesten scheppen om oorlogen te voorkomen. Deze maatregelen vormen nu de basis van ongelijkheid.
Welzijn is geen kostenpost omdat het dan uiteindelijk alleen ter beschikking komt voor de hoogste bieder en geen enkele zekerheid meer biedt voor degenen die het niet meer kunnen opbrengen. Dan staat de gelijkwaardigheid op het spel waardoor onrust, chaos en opstand op termijn de ruimte krijgen.
Sinds 2001 heb ik het mijn missie gemaakt om de maatschappij weer verantwoordelijkheid te laten dragen door inzet van energie en talent voor ons welzijn door er eerst zelf mee te beginnen. Waar de mens welzijn wil genieten moet de mens zelf voor welzijn zorgen, niet het systeem van uitbestedingen. Dat is sustainocratie, geen kostenpost maar eigen en gemeenschappelijke verantwoordelijkheid.